Voorontwerp Wet modernisering personenvennootschappen

20 december 2022 | Blog

Op 10 oktober 2022 is het herziene ambtelijk voorontwerp van het wetsvoorstel Wet modernisering personenvennootschappen[1] (het “Voorontwerp”) ter internetconsultatie gepubliceerd, samen met het wetsvoorstel Invoeringswet modernisering personenvennootschappen (de “Invoeringswet”) en een wetsvoorstel dat de fiscale aspecten van het Voorontwerp beoogt te regelen[2]. De consultatie wordt op 10 februari 2023 gesloten. In deze Insight wordt het Voorontwerp op hoofdlijnen besproken.

Aanleiding
De bestaande wetgeving met betrekking tot personenvennootschappen (de maatschap, de vennootschap onder firma (de “VOF”) en de commanditaire vennootschap (de “CV”)) stamt grotendeels uit 1838. De regels voor de maatschap zijn neergelegd in Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek (het “BW”), die van de VOF en de CV in het Wetboek van Koophandel (het “WvK”).

Sinds 1838 is er het nodige veranderd, zo zijn de maatschappelijke opvattingen veranderd en heeft de jurisprudentie zich op het terrein van de personenvennootschappen steeds verder ontwikkeld. Dit heeft tot gevolg dat de bestaande wetgeving niet altijd meer aansluit op de huidige maatschappelijke opvattingen en op sommige punten als verouderd wordt beschouwd. Om weer aansluiting te krijgen bij de tijdgeest wordt een modernisering van het personenvennootschapsrecht wenselijk geacht.

Het Voorontwerp
Sinds 1972 zijn een aantal pogingen ondernomen om tot nieuwe wetgeving te komen voor de personenvennootschappen. De laatste keer was in 2019. Toen werd ook een voorontwerp ter internetconsultatie gepubliceerd. De reacties die men destijds op dit voorontwerp heeft ontvangen zijn in het (herziene) Voorontwerp meegenomen.

Het Voorontwerp bestaat uit drie artikelen. In artikel I zijn de artikelen opgenomen van de nieuw in te voeren titel 13 van Boek 7 BW (zie hieronder). Artikel II bepaalt dat het wetsvoorstel, na inwerkingtreding, zal worden aangehaald als ‘Wet modernisering personenvennootschappen’. Tot slot wordt in artikel III bepaald dat de wet in werking zal treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Dat tijdstip kan voor verschillende artikelen en onderdelen verschillend worden vastgesteld.

Doel
Met het Voorontwerp wordt die modernisering nagestreefd. Blijkens de memorie van toelichting bij het Voorontwerp (de “MvT”) beoogt het Voorontwerp een duidelijke en eenvoudige regeling te bieden die bijdraagt aan de zekerheid voor het handelsverkeer en passende waarborgen te bevatten voor vennoten en schuldeisers.[3]

Belangrijkste wijzigingen

A. Introductie Titel 13 in Boek 7 van het BW
Het Voorontwerp introduceert titel 13 van Boek 7 BW, de ‘Personenvennootschap’ genaamd. De titel bestaat uit 4 afdelingen:

Afdeling 1: algemene bepalingen voor de personenvennootschap;

Afdeling 2: bepalingen voor de openbare vennootschap;

Afdeling 3: bepalingen voor de commanditaire vennootschap; en

Afdeling 4: omzetting [, fusie en splitsing].

In de MvT wordt opgemerkt dat titel 13 een titel in aanbouw is aanbouw is.[4]
Dat wil zeggen dat in tranches zal worden gewerkt. Om die reden zal de tranche met de regelgeving omtrent fusie en splitsing in een later wetsvoorstel nog volgen.

In Boek 7 BW zijn de zogenaamde ‘bijzondere overeenkomsten’ opgenomen, zoals koop en huur. Voor opname in Boek 7 BW is gekozen omdat de personenvennootschap eveneens beschouwd wordt als een (bijzondere) overeenkomst. Dit is weergegeven in artikel 7:800 lid 1 BW van het Voorontwerp. Lid 1 luidt als volgt: ‘Personenvennootschap is de overeenkomst tot samenwerking in de uitoefening van een beroep of bedrijf voor gemeenschappelijke rekening, met het oogmerk voordeel te behalen en dit met elkaar te delen, met inbreng door ieder van de partijen, de vennoten. De personenvennootschap wordt bij akte aangegaan, waarbij het ontbreken van een akte niet aan derden kan worden tegengeworpen.’

Met de komst van titel 13 Boek 7 BW zal de wetgeving voor personenvennootschappen niet langer verspreid zijn maar voor alle vormen van personenvennootschappen te vinden zijn in één en dezelfde titel. Ook op een andere manier wordt gebroken met het verleden. De maatschap en de VOF zullen namelijk verdwijnen.[5] De CV blijft wel bestaan.

Titel 13 Boek 7 BW van het Voorontwerp maakt onderscheidt tussen de openbare vennootschap en de stille vennootschap. De CV is een species van de openbare vennootschap.[6]

Indien sprake is van dwingend recht wordt dit in het desbetreffende artikel van titel 13 Boek 7 BW van het Voorontwerp aangegeven.

B. Introductie rechtspersoonlijkheid bij openbare vennootschap
Onder het huidige recht hebben personenvennootschappen geen rechtspersoonlijkheid. Het Voorontwerp kent rechtspersoonlijkheid toe aan de openbare vennootschap. Er is sprake van een openbare personenvennootschap wanneer op een voor derden duidelijk kenbare wijze onder een door de personenvennootschap gevoerde naam aan het rechtsverkeer wordt deelgenomen.[7] Rechtspersoonlijkheid is in dat geval een gegeven.

Inschrijving in het handelsregister van de openbare vennootschap is geen constitutief vereiste voor het ontstaan van rechtspersoonlijkheid. Door inschrijving door de gezamenlijke vennoten van de openbare personenvennootschap in het handelsregister wordt deze wel volledig rechtsbevoegd. Een openbare vennootschap die niet is ingeschreven is beperkt rechtsbevoegd en kan bijvoorbeeld geen bestuurder zijn van een rechtspersoon of aandelen op naam verkrijgen.[8]

Een personenvennootschap die niet openbaar is, is een stille vennootschap.[9] In dat geval is uitsluitend afdeling 1 van titel 13 Boek 7 BW van toepassing. Een stille vennootschap heeft geen rechtspersoonlijkheid.

In de MvT wordt uiteengezet dat de openbare vennootschap naar zijn aard verschilt van de rechtspersonen (bijvoorbeeld de besloten vennootschap) van Boek 2 BW. De rechtspersoonlijkheid van de openbare vennootschap is beperkter van opzet dan die van een Boek 2 BW- rechtspersoon. Boek 2 BW is daarom niet van toepassing op de openbare vennootschap.[10]

C. Eigen vermogen versus afgescheiden vermogen
Onder het huidige recht hebben de personenvennootschap en de maatschap die naar buiten toe handelen een bijzonder, van het privévermogen van de vennoten afgescheiden vermogen.[11] Of de stille maatschap ook over een afgescheiden vermogen beschikt is een punt van discussie. Het Voorontwerp probeert helderheid op dit punt te verschaffen. Het feit dat aan een openbare personenvennootschap rechtspersoonlijkheid wordt toegekend brengt met zich mee dat deze zal beschikken over een eigen vermogen. Ten aanzien van de stille personenvennootschap wordt in 7:801 lid 1a BW van het Voorontwerp bepaalt dat in het geval van inbreng door de vennoten dit ingebracht wordt in een tussen de vennoten bestaande bijzondere gemeenschap. Deze gemeenschap is een van de privévermogens van de vennoten afgescheiden vermogen; dus geen eigen vermogen van de stille personenvennootschap. Verdeling van die gemeenschap of van een daartoe behorend goed kan niet worden gevorderd.[12] Ook kan een vennoot niet beschikken over zijn aandeel in afzonderlijke goederen die tot de bijzondere gemeenschap van de stille vennootschap behoren.[13]

D. Introductie wettelijke regeling voor toe- en uittreding vennoten
Het geldende recht kent geen regeling voor de toe- en uittreding van vennoten. Wanneer dit zich nu voordoet zal de bestaande vennootschapsovereenkomst worden ontbonden en wordt er een nieuwe aangegaan. Een andere in de praktijk voorkomende oplossing om met toe- en uittredende vennoten om te gaan is het opnemen van zogenaamde ‘verblijvensbedingen’ in de vennootschapsovereenkomst. De regelingen die in het Voorontwerp zijn opgenomen beogen de toe- en uittreding van vennoten in de toekomst te vereenvoudigen. Het ontbinden van de vennootschapsovereenkomst zal niet meer nodig zijn.

Artikel 7:807 BW van het Voorontwerp bevat twee bepalingen voor de toetreding van vennoten. Zo bepaalt lid 2 dat de toetredende vennoot gebonden is aan hetgeen uit de vennootschapsovereenkomst voortvloeit en dat hij vanaf de toetreding deelt in het resultaat van de personenvennootschap. Indien in een vennootschaps- of toetredingsovereenkomst niets is geregeld omtrent de toetreding van vennoten geldt hetgeen hieromtrent is bepaald in titel 13 Boek 7 BW.[14] Een toetredende vennoot bij een openbare personenvennootschap is jegens derden in principe slechts hoofdelijk verbonden voor verbintenissen die na zijn toetreden (i) opeisbaar zijn geworden (in het geval van verbintenissen uit overeenkomst) of (ii) zijn ontstaan (in het geval van overige verbintenissen).[15]

Artikel 7:808 BW van het Voorontwerp bevat de regeling voor de uittreding van vennoten. Van dit artikel kan contractueel niet worden afgeweken.[16] Lid 1 van artikel 7:808 BW van het Voorontwerp bevat de gevallen wanneer een vennoot uittreedt, bijvoorbeeld door zijn eigen opzegging of wanneer hij failliet wordt verklaard. De uittreding van een vennoot leidt slechts tot ontbinding van de vennootschapsovereenkomst ten aanzien van het gedeelte dat de uittredende vennoot betreft.[17] Een rechtsvordering van derden tegen een uitgetreden vennoot tot nakoming van bij zijn uittreden bestaande verbintenissen van de openbare personenvennootschap, verjaart in ieder geval na vijf jaren na de dag die volgt op de dag waarop zijn uittreden in het handelsregister is ingeschreven.[18]

E. Hoofdelijk verbondenheid
Onder het huidige recht zijn de vennoten van een maatschap ieder voor gelijke delen aansprakelijk voor schulden van de maatschap. In het geval van de VOF zijn de vennoten ieder hoofdelijk aansprakelijk. Nu het Voorontwerp geen onderscheid meer maakt tussen de uitoefening van beroeps- of bedrijfsactiviteiten komt ook het onderscheid in aansprakelijkheid te vervallen. De toekomstige hoofdregel is neergelegd in artikel 7:814 lid 1 BW van het Voorontwerp. Dit artikel bepaalt dat de vennoten van een openbare personenvennootschap, naast de openbare personenvennootschap zelf, hoofdelijk verbonden zijn voor verbintenissen van de openbare personenvennootschap jegens derden.

Artikel 7:802 lid 3 BW van het Voorontwerp bepaalt ten aanzien van de stille personenvennootschap dat tot de gemeenschap behorende schulden op de tot de gemeenschap behorende goederen kunnen worden verhaald, ook al zijn er sinds het ontstaan van de schulden vennoten toe- of uitgetreden. De vennoten van een stille personenvennootschap zijn niet hoofdelijk aansprakelijk voor dergelijke schulden. In het geval een schuldeiser heeft gehandeld met een vennoot die op eigen naam een rechtshandeling verricht, dan kan de ontstane schuld in beginsel alleen op het vermogen van de individuele vennoot kunnen worden verhaald.[19]

F. Mogelijkheid tot voortzetting openbare personenvennootschap door enig overgebleven vennoot
Momenteel is het zo dat in het geval er nog maar een vennoot is overgebleven de personenvennootschap in principe ontbonden wordt. Dit blijft in het Voorontwerp in beginsel ongewijzigd.[20]

In de praktijk zal ontbinding niet altijd wenselijk zijn, bijvoorbeeld als de enig overblijvende vennoot de activiteiten wil voortzetten maar nog geen nieuwe partij gevonden heeft waar hij mee kan of wil samenwerken. Deze situatie wordt in het Voorontwerp geadresseerd. Artikel 7:815 lid 1a BW van het Voorontwerp bepaalt, dat de enig overblijvende vennoot de openbare personenvennootschap gedurende een periode van drie maanden kan voortzetten nadat eigenlijk de ontbinding zou plaatsvinden omdat er nog maar één vennoot is overgebleven. In dat geval wordt de vereffening drie maanden opgeschort. Wanneer er binnen de periode van drie maanden een nieuwe vennoot toetreedt, is de openbare personenvennootschap hersteld.[21]

G. Invoering wettelijke regeling voor vestigen van vruchtgebruik en pandrecht
Ingevolge artikel 7:811 lid 1 BW van het Voorontwerp hebben de vennoten elk een zogenaamd ‘deelnamerecht’ in de openbare vennootschap. Dit deelnamerecht bestaat uit het geheel van vorderingen van de vennoot op het vermogen van de openbare personenvennootschap. De vennoot kan niet beschikken over zijn deelnamerecht, behalve voor zover nodig voor toetreding, uittreding, opvolging, verpanding en vestiging van vruchtgebruik. Lid 2 bepaalt dat bij besluit of bij vennootschapsovereenkomst kan worden voorzien in toestemming aan een vennoot zijn deelnamerecht in de openbare personenvennootschap aan een derde over te dragen. Deze toestemming tot overdraagbaarheid is, onder andere, van belang wanneer een vennoot zijn deelnamerecht zou willen verpanden (zie hieronder).

Het bestaande recht kent geen regeling voor het vestigen van een recht van vruchtgebruik of pandrecht op vorderingen van de vennoot op het vermogen van de openbare personenvennootschap. Het Voorontwerp brengt hier met het beoogde artikel 7:812 BW verandering in. Vruchtgebruik en een pandrecht kunnen worden gevestigd op (i) een recht op uitkering ten laste van het vermogen van de openbare personenvennootschap; en (ii) een vergoeding bij uittreding. Vruchtgebruik en pandrecht kunnen ook gevestigd worden op het deelnamerecht van de vennoot in de openbare vennootschap. Voor de vestiging van een pandrecht geldt dat dit alleen mogelijk is wanneer de vennootschapsovereenkomst hierin voorziet of bij besluit door de vennoten toestemming is verleend.[22] Om de pandhouder de mogelijkheid te bieden zich te verhalen op een mogelijke uittreedvergoeding wordt in artikel 7:812 lid 3 BW van het Voorontwerp, onder andere, bepaalt dat in de vennootschapsovereenkomst kan worden voorzien in de mogelijkheid van toekenning van het recht aan de pandhouder om namens de pandgever de vennootschapsovereenkomst op te zeggen en uit de openbare personenvennootschap te treden als deze jegens de pandhouder in verzuim is.

Deze, ten opzichte van de bestaande praktijk, vereenvoudiging van het vestigen van beperkte rechten op een deelnamerecht, wordt geacht nieuwe financieringsmogelijkheden met zich mee te brengen nu het een leninggever meer zekerheid geeft dat de lening door middel van uitwinning wordt terugbetaald.[23]

H. Introductie mogelijkheid vertegenwoordiging door commanditaire vennoot

Het huidige recht staat de commanditaire vennoot niet toe de CV te vertegenwoordigen. Overtreding van dit verbod heeft hoofdelijke aansprakelijk van de commanditaire vennoot voor alle schulden en verbintenissen van de CV tot gevolg.[24] Daarentegen bepaalt artikel 7:819 lid 3 BW van het Voorontwerp dat de commanditaire vennoot de CV kan vertegenwoordigen, mits hem daartoe een (door de gezamenlijke vennoten bij besluit genomen) volmacht is verleend.

Een op basis van een volmacht handelende commanditaire vennoot wordt niet hoofdelijk aansprakelijk. Wel is het zo dat als de commanditaire vennoot krachtens volmacht gehandeld heeft en dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement van de openbare personenvennootschap, hij in beginsel jegens de boedel aansprakelijk is voor het bedrag van de schulden voor zover deze niet door vereffening van de overige baten kunnen worden voldaan[25]  

I. Introductie wettelijke regeling omzetting openbare personenvennootschap in een rechtspersoon en vice versa

Het huidige recht kent geen wettelijke regeling voor de omzetting van een personenvennootschap in een rechtspersoon. Wanneer nu een VOF zich wil omzetten in, bijvoorbeeld, een BV zal eerst een BV moeten worden opgericht en dienen alle goederen van de VOF worden ingebracht in de BV.[26] De beoogde wettelijke regeling beoogt dit proces te vereenvoudigen.

Artikel 7:821 lid 1 BW van het Voorontwerp bepaalt dat een openbare vennootschap zich kan omzetten in BV, NV, coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij, vereniging of stichting, tenzij de openbare personenvennootschap (i) is ontbonden; of (ii) in staat van faillissement of surseance van betaling verkeerd. De leden 2 tot en met 4 van het artikel bevatten procedurele vereisten waaraan moet worden voldaan.

Ingevolge artikel 7:822 lid 1 BW van het Voorontwerp kunnen de eerdere genoemde rechtspersonen zich omzetten in een openbare personenvennootschap.

Invoeringswet
Kortgezegd bevat de Invoeringswet de noodzakelijke wijzigingen in bestaande wetten die de invoering van titel 7.13 van het BW mogelijk moeten maken. Het betreft hier wijzigingen in (i) de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek; (ii) Boek 1 BW; (iii) Boek 3 BW; (iv) de Faillissementswet; en (v) het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De beoogde wijzigingen bestaan uit overgangsrecht en inhoudelijke wijzigingen.

In de memorie van toelichting bij de Invoeringswet[27] wordt opgemerkt dat er, onder andere, nog wijzigingen nodig zullen zijn in de Handelsregisterwet. Deze wijzigingen zullen nog volgen.

Fiscale wetgeving
Tegelijk met de publicatie van het Voorontwerp en de Invoeringswet is er een wetsvoorstel ter consultatie gepubliceerd met wijzigingen in bestaande fiscale wetgeving en met fiscale maatregelen om een goede werking van titel 13 Boek 7 BW te faciliteren.

Ter afsluiting
Het Voorontwerp verheldert en vereenvoudigt het personenvennootschapsrecht ten opzichte van de bestaande wetgeving op meerdere punten. Ervan uitgaande dat het Voorontwerp hierna het reguliere wetgevingstraject zal doorlopen, zal het nog zeker enige tijd duren voordat het wetsvoorstel uiteindelijk in werking treedt. Wij zullen het verdere vervolg in ieder geval op de voet volgen.

 

[1] Tweede ambtelijk voorontwerp – Wijziging van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten in verband met de modernisering van de regeling omtrent personenvennootschappen (Wet modernisering personenvennootschappen).

[2] Wetvoorstellen personenvennootschappen

[3] MvT, blz. 1.

[4] MvT, blz. 3.

[5] Maatschappen en VOF’s die voor de uiteindelijke inwerkingtreding van titel 13 van Boek 7 BW al bestaan kunnen zich, in principe, na de inwerkingtreding van het Voorontwerp maatschap respectievelijk VOF blijven noemen, zie artikel 218 1 lid en 2 Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek zoals opgenomen in Artikel I van de Invoeringswet. Maatschappen en VOF’s die voor de uiteindelijke inwerkingtreding van titel 13 van Boek 7 BW al bestaan en voldoen aan de omschrijving van openbare personenvennootschap zoals opgenomen in artikel 7: 800 lid 2 BW hebben vanaf dat moment rechtspersoonlijkheid.

[6] Zie artikel 7:800 lid 4 BW Voorontwerp.

[7] Zie artikel 7:800 lid 2 BW en artikel 7:810 lid 1 BW Voorontwerp.

[8] Zie artikel 7:810 lid 4 BW Voorontwerp.

[9] Zie artikel 7:800 lid 3 BW Voorontwerp.

[10] Zie MvT, blz. 15, 26, 68 en 69.

[11] MvT, blz. 9.

[12] Artikel 7:802 lid 1 BW Voorontwerp.

[13] Artikel 7:802 lid 2 BW Voorontwerp.

[14] MvT, blz. 59.

[15] Artikel 7:814 lid 4 BW Voorontwerp.

[16] Artikel 7:808 lid 5 BW Voorontwerp.

[17] Artikel 7:808 lid 4 BW Voorontwerp.

[18] Artikel 7:814 lid 5 BW Voorontwerp.

[19] MvT, blz. 41-43.

[20] Artikel 7:809 lid 1d BW Voorontwerp.

[21] Artikel 7:815 lid 2 BW Voorontwerp.

[22] Artikel 7:812 lid 1 en 2 BW Voorontwerp.

[23] MvT, blz. 10 en 79.

[24] Artikel 21 WvK.

[25] Artikel 7:819 lid 4b BW Voorontwerp.

[26] MvT, blz. 22.

[27] Memorie van Toelichting Invoeringswet, blz. 1.

Meld u aan voor onze nieuwsbrieven