Actualiteiten overheidsprivaatrecht – december 2021

 7 januari 2022 | Blog

Het overheidsprivaatrecht is voortdurend in beweging. Wij zetten daarom maandelijks de belangrijkste jurisprudentie op een rij. Ditmaal onder meer de uitspraken over gebruiksbeperkingen van openbaar vaarwater en over (onbedoelde) erkenning van causaal verband bij onrechtmatige daad.

Staat aansprakelijk voor gezondheidsschade door blootstelling aan Chroom-6

Vier oud-Defensiemedewerkers hebben de Staat aansprakelijk gesteld voor de gezondheidsschade die zij stellen te hebben opgelopen doordat zij tijdens hun werkzaamheden voor Defensie zijn blootgesteld aan een groot aantal gevaarlijke stoffen, waaronder chroom-6. In het arrest van de Hoge Raad d.d. 3 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1806) staat de vraag centraal of de staat aansprakelijkheid heeft erkend door het doen van een uitkering op grond van de collectieve uitkeringsregeling. De staat heeft namelijk eerder uitkeringen toegekend aan de oud-medewerkers op grond van een collectieve uitkeringsregeling (in verband met de blootstelling aan gevaarlijke stoffen). Bij deze uitkeringsregeling is een lijst opgenomen met ziekten en aandoeningen die mogelijk kunnen zijn veroorzaakt door blootstelling aan chroom-6. Om vast te stellen of de oud-medewerkers in aanmerking kwamen voor de uitkering is op basis van de medische informatie van de vier oud-medewerkers een RIVM-rapport opgesteld. In dit rapport is vastgesteld dat ieder van de oud-medewerkers lijdt aan een aandoening die voorkomt op de lijst. De Staat heeft de oud-medewerkers overeenkomstig de uitkeringsregeling een uitkering toegekend. De Hoge Raad bekrachtigt het oordeel van het hof dat de Staat de aandoeningen van de oud-medewerkers daarmee als zodanig heeft erkend. Aan het vereiste van causaal verband voor de vestiging van aansprakelijkheid (als bedoeld in de jurisprudentie van de CRvB) is voldaan. Aldus heeft de Staat in wezen haar aansprakelijkheid jegens de oud-medewerkers erkend.

Huurverhoging en de redelijkheid en billijkheid

Appellante exploiteert een tankstation, deels op grond die zij van de gemeente huurt. De huurprijs is in de afgelopen veertig jaar slechts twee keer geïndexeerd (3,5% en 4%). In de huurovereenkomst is bepaald dat het bedrag van de vergoeding jaarlijks door de gemeente kan worden gewijzigd; de gebruiker verklaart bij voorbaat met deze wijziging in te stemmen. De gemeente wenst de huurprijs nu stapsgewijs te verhogen tot marktconforme huur (door middel van een ‘ingroeimodel’). Volgens het hof Arnhem-Leeuwarden betekent de contractuele wijzigingsbepaling niet dat het de gemeente vrijstaat om nu een marktconforme huur te vragen. Eerder achtte de gemeente zich namelijk gebonden aan de indexering uit richtlijnen opgesteld door het Ministerie van Financiën. Deze richtlijnen gelden niet meer, en tussen partijen is geen andere methode overeengekomen om de huurverhoging te bepalen. De redelijkheid en billijkheid geven de gemeente wel mogelijkheden voor huurprijsaanpassing. Volgens het hof mag de gemeente vanaf 2019 de CPI index voor consumentprijzen als uitgangspunt te nemen.

Onrechtmatig handelen door gebruik te maken van tussentijdse opzegmogelijkheid

De gemeente is eigenaar van een aantal percelen waarvan eisers sinds 1994 gebruikmaken. In de meest recente gebruiksovereenkomst, met daarin een tussentijdse opzegmogelijkheid, is gecontracteerd over 2020. Op advies van Rijkswaterstaat heeft de gemeente de overeenkomst echter al op 10 maart 2020 opgezegd vanwege de verkoop van de percelen aan derde partijen. Gelet op de jarenlange relatie had van de Gemeente mogen worden verwacht dat zij onderzocht of geen alternatief voorhanden was, zoals een latere ingangsdatum van de overdracht van de percelen. Daarnaast had de gemeente op zijn minst de nadelige financiële consequenties voor eisers dienen te onderzoeken. De gemeente heeft dit echter nagelaten vanwege de dreiging van (eventuele) langdurige onteigeningsprocedures. In plaats daarvan heeft zij eisers uit het niets binnen een maand na de voortgezette ingebruikname een opzegging verstuurd. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid is deze opzegging volgens de rechtbank onaanvaardbaar.

Teruglevering van gronden afgedwongen in kort geding

De Gemeente vordert in kort geding dat haar wederpartij (hierna: gedaagde) veroordeeld wordt tot (terug)levering van een perceel. Gedaagde zou tekort zijn geschoten in de nakoming van een vaststellingsovereenkomst met de gemeente. In deze vaststellingsovereenkomst werd de levering van het perceel door eiseres gekoppeld aan de verplichting om een omgevingsvergunning aan te vragen voor gedaagde. Na het verstrijken van de aanvraagtermijn – en verleend uitstel – bleef gedaagde echter in gebreke. De voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland is van oordeel dat de gemeente daarom in redelijkheid kon overgaan tot (buitengerechtelijke) ontbinding van de overeenkomst. Bijgevolg ontstond een ongedaanmakingsverbintenis betreffende de (terug)levering van het perceel door gedaagde aan eiseres. De voorzieningenrechter beslist dat gedaagde haar medewerking dient te verlenen aan het ondertekenen van de notariële akte hiertoe. Wanneer zij dit nalaat geldt het vonnis als vervangen wilsverklaring (ondertekening) van de notariële akte.

Civiele rechter volgt bestuursrechter bij causaal verband planschade

De gemeente en appellant zijn in 2007 een planschadeovereenkomst aangegaan, waarin appellant zich heeft verplicht de gemeente volledig te compenseren voor een eventuele toekomstige tegemoetkoming in planschade in verband met het project dat appellant realiseert. In 2012 heeft een belanghebbende een dergelijk verzoek bij de gemeente ingediend, met de stelling dat zijn nabijgelegen perceel in waarde is verminderd als gevolg van gerealiseerde nieuwbouw. Appellant weigert vervolgens de gemeente te compenseren omdat de betreffende omgevingsvergunning niet aan hem maar aan een rechtsopvolger is verleend. Anders gezegd bestaat volgens appellant geen causaal verband tussen de aan hem destijds verleende vrijstelling (artikel 49 WRO, oud) en de geleden planschade. Het hof volgt echter het oordeel in de bestuursrechtelijke procedure, waarin is overwogen dat de planschade wel degelijk het gevolg is van de aan appellant verleende vrijstelling. Gelet op de onherroepelijke uitspraak van de bestuursrechter dient de civiele rechter eveneens van deze vaststelling uit gaan.

Waterschap De Dommel niet aansprakelijk voor de schade ten gevolge van de extreme regenval in 2016

Dat oordeelde het gerechtshof ’s-Hertogenbosch nadat een agrariër het waterschap aansprakelijk stelde voor de waterschade die was ontstaan op zijn percelen. In de periode van eind mei tot 1 juli 2016 is er in Oost-Brabant een grote hoeveelheid neerslag gevallen. De agrariër in kwestie vorderde een verklaring voor recht dat het waterschap onrechtmatig had gehandeld doordat het zijn wettelijke onderhouds- en beheersverplichtingen niet is nagekomen. Het hof overwoog dat gelet op de extreme neerslagomstandigheden en de verzadiging van de bodem als gevolg daarvan, de schade niet aan het handelen of nalaten van waterschap te verwijten is. Tussen partijen is niet in geschil dat direct na de eerste neerslagpiek het waterschap alle beschikbare mensen en middelen heeft ingezet en 24 uur per dag bezig is geweest om de overlast te bestrijden. Ondanks deze maatregelen is er toch wateroverlast ontstaan. De agrariër heeft niet voldoende concreet en specifiek (per perceel) onderbouwd wat het waterschap meer of anders had kunnen en moeten doen en met name wat het effect hiervan was geweest op het schadebeeld op zijn percelen. De conclusie is dat het waterschap niet aansprakelijk is voor de schade ten gevolge van de extreme regenval in 2016.

Gemeente niet aansprakelijk voor scheurvorming aan woning

Is de gemeente aansprakelijk voor scheurvorming die aan een woning is ontstaan door in 2011 verrichte herstelwerkzaamheden aan de naastgelegen weg? Dat betogen eisers in dit geval wel. Zij vonden de werkzaamheden zelfs zo hinderlijk, dat zij toentertijd voor de graafmachine zijn gesprongen. De gemeente is echter niet aansprakelijk. Volgens de rechtbank Den Haag kan niet komen vast te staan dat er oorzakelijk verband is tussen de sloopwerkzaamheden en de schade die eisers hebben geleden aan hun woning. Daarvoor is onder meer van belang dat eisers de scheurvorming al in 2018 hadden laten herstellen, zodat daarvan nu geen fysiek bewijs meer is. Ook de overgelegde deskundigenrapporten boden onvoldoende aanknoping, omdat daarin veelal de exacte schade en de exacte oorzaak daarvoor in het midden bleef. Omdat het aan eisers is om het causaal verband aan te tonen, wordt de vordering afgewezen. De rechtbank ziet verder geen reden om aan te nemen dat het over de weg rijdende verkeer leidt tot onrechtmatige hinder. Dat verkeer was er al toen eisers in hun woning trokken. Het enkele feit dat zij het verkeer als hinderlijk ervaren, is onvoldoende om van onrechtmatige hinder te spreken.

Men moet gebruik van openbaar vaarwater dulden, ook al neemt dat gebruik toe

Een bedrijf heeft een haven in eigendom. Het bedrijf spreekt vervolgens met de Staat af dat de Staat het zuidelijke deel van die haven mag gebruiken, hebben, behouden en onderhouden ten behoeve van een overnachtingshaven voor schippers. Op een bepaald moment verbreedt de Staat de meerpalen in het zuidelijke deel van de haven. Daardoor neemt het gebruik van water in het noordelijke deel (waar dus geen afspraken over zijn gemaakt) flink toe. Het bedrijf meent dat dat inbreuk maakt op zijn eigendomsrecht en procedeert tot de Hoge Raad om zijn gelijk te krijgen. Bij de Hoge Raad vangt het bedrijf echter bot. Volgens de Hoge Raad is zowel het water in het noordelijke als in het zuidelijke deel van de haven aan te merken als openbaar vaarwater. In beginsel heeft de eigenaar het gewoon gebruik van dat water te dulden. Omdat het om een overnachtingshaven gaat, betekent gewoon gebruik het aankomen en vetrekken van binnenschepen die in de haven verblijven. Het bedrijf heeft dat gebruik te dulden, ook al neemt dat gebruik door de verbreding van de meerpalen toe.

De bijdragen aan dit blog zijn verzorgd door Iris den Bieman, Silvie van Ravels, Mariëtta Buitenhuis, Ruben Bunt, Floris van de Pol en Nathalie Niederer. Heeft u vragen naar aanleiding van dit blog en/of wilt u zich abonneren op dit blog? Meldt u zich dan per e-mail aan.

 

Het overheidsprivaatrecht is voortdurend in beweging. Wij zetten daarom maandelijks de belangrijkste jurisprudentie op een rij. Ditmaal onder meer de uitspraken over gebruiksbeperkingen van openbaar vaarwater en over (onbedoelde) erkenning van causaal verband bij onrechtmatige daad.

Staat aansprakelijk voor gezondheidsschade door blootstelling aan Chroom-6

Vier oud-Defensiemedewerkers hebben de Staat aansprakelijk gesteld voor de gezondheidsschade die zij stellen te hebben opgelopen doordat zij tijdens hun werkzaamheden voor Defensie zijn blootgesteld aan een groot aantal gevaarlijke stoffen, waaronder chroom-6. In het arrest van de Hoge Raad d.d. 3 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1806) staat de vraag centraal of de staat aansprakelijkheid heeft erkend door het doen van een uitkering op grond van de collectieve uitkeringsregeling. De staat heeft namelijk eerder uitkeringen toegekend aan de oud-medewerkers op grond van een collectieve uitkeringsregeling (in verband met de blootstelling aan gevaarlijke stoffen). Bij deze uitkeringsregeling is een lijst opgenomen met ziekten en aandoeningen die mogelijk kunnen zijn veroorzaakt door blootstelling aan chroom-6. Om vast te stellen of de oud-medewerkers in aanmerking kwamen voor de uitkering is op basis van de medische informatie van de vier oud-medewerkers een RIVM-rapport opgesteld. In dit rapport is vastgesteld dat ieder van de oud-medewerkers lijdt aan een aandoening die voorkomt op de lijst. De Staat heeft de oud-medewerkers overeenkomstig de uitkeringsregeling een uitkering toegekend. De Hoge Raad bekrachtigt het oordeel van het hof dat de Staat de aandoeningen van de oud-medewerkers daarmee als zodanig heeft erkend. Aan het vereiste van causaal verband voor de vestiging van aansprakelijkheid (als bedoeld in de jurisprudentie van de CRvB) is voldaan. Aldus heeft de Staat in wezen haar aansprakelijkheid jegens de oud-medewerkers erkend.

Huurverhoging en de redelijkheid en billijkheid

Appellante exploiteert een tankstation, deels op grond die zij van de gemeente huurt. De huurprijs is in de afgelopen veertig jaar slechts twee keer geïndexeerd (3,5% en 4%). In de huurovereenkomst is bepaald dat het bedrag van de vergoeding jaarlijks door de gemeente kan worden gewijzigd; de gebruiker verklaart bij voorbaat met deze wijziging in te stemmen. De gemeente wenst de huurprijs nu stapsgewijs te verhogen tot marktconforme huur (door middel van een ‘ingroeimodel’). Volgens het hof Arnhem-Leeuwarden betekent de contractuele wijzigingsbepaling niet dat het de gemeente vrijstaat om nu een marktconforme huur te vragen. Eerder achtte de gemeente zich namelijk gebonden aan de indexering uit richtlijnen opgesteld door het Ministerie van Financiën. Deze richtlijnen gelden niet meer, en tussen partijen is geen andere methode overeengekomen om de huurverhoging te bepalen. De redelijkheid en billijkheid geven de gemeente wel mogelijkheden voor huurprijsaanpassing. Volgens het hof mag de gemeente vanaf 2019 de CPI index voor consumentprijzen als uitgangspunt te nemen.

Onrechtmatig handelen door gebruik te maken van tussentijdse opzegmogelijkheid

De gemeente is eigenaar van een aantal percelen waarvan eisers sinds 1994 gebruikmaken. In de meest recente gebruiksovereenkomst, met daarin een tussentijdse opzegmogelijkheid, is gecontracteerd over 2020. Op advies van Rijkswaterstaat heeft de gemeente de overeenkomst echter al op 10 maart 2020 opgezegd vanwege de verkoop van de percelen aan derde partijen. Gelet op de jarenlange relatie had van de Gemeente mogen worden verwacht dat zij onderzocht of geen alternatief voorhanden was, zoals een latere ingangsdatum van de overdracht van de percelen. Daarnaast had de gemeente op zijn minst de nadelige financiële consequenties voor eisers dienen te onderzoeken. De gemeente heeft dit echter nagelaten vanwege de dreiging van (eventuele) langdurige onteigeningsprocedures. In plaats daarvan heeft zij eisers uit het niets binnen een maand na de voortgezette ingebruikname een opzegging verstuurd. Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid is deze opzegging volgens de rechtbank onaanvaardbaar.

Teruglevering van gronden afgedwongen in kort geding

De Gemeente vordert in kort geding dat haar wederpartij (hierna: gedaagde) veroordeeld wordt tot (terug)levering van een perceel. Gedaagde zou tekort zijn geschoten in de nakoming van een vaststellingsovereenkomst met de gemeente. In deze vaststellingsovereenkomst werd de levering van het perceel door eiseres gekoppeld aan de verplichting om een omgevingsvergunning aan te vragen voor gedaagde. Na het verstrijken van de aanvraagtermijn – en verleend uitstel – bleef gedaagde echter in gebreke. De voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland is van oordeel dat de gemeente daarom in redelijkheid kon overgaan tot (buitengerechtelijke) ontbinding van de overeenkomst. Bijgevolg ontstond een ongedaanmakingsverbintenis betreffende de (terug)levering van het perceel door gedaagde aan eiseres. De voorzieningenrechter beslist dat gedaagde haar medewerking dient te verlenen aan het ondertekenen van de notariële akte hiertoe. Wanneer zij dit nalaat geldt het vonnis als vervangen wilsverklaring (ondertekening) van de notariële akte.

Civiele rechter volgt bestuursrechter bij causaal verband planschade

De gemeente en appellant zijn in 2007 een planschadeovereenkomst aangegaan, waarin appellant zich heeft verplicht de gemeente volledig te compenseren voor een eventuele toekomstige tegemoetkoming in planschade in verband met het project dat appellant realiseert. In 2012 heeft een belanghebbende een dergelijk verzoek bij de gemeente ingediend, met de stelling dat zijn nabijgelegen perceel in waarde is verminderd als gevolg van gerealiseerde nieuwbouw. Appellant weigert vervolgens de gemeente te compenseren omdat de betreffende omgevingsvergunning niet aan hem maar aan een rechtsopvolger is verleend. Anders gezegd bestaat volgens appellant geen causaal verband tussen de aan hem destijds verleende vrijstelling (artikel 49 WRO, oud) en de geleden planschade. Het hof volgt echter het oordeel in de bestuursrechtelijke procedure, waarin is overwogen dat de planschade wel degelijk het gevolg is van de aan appellant verleende vrijstelling. Gelet op de onherroepelijke uitspraak van de bestuursrechter dient de civiele rechter eveneens van deze vaststelling uit gaan.

Waterschap De Dommel niet aansprakelijk voor de schade ten gevolge van de extreme regenval in 2016

Dat oordeelde het gerechtshof ’s-Hertogenbosch nadat een agrariër het waterschap aansprakelijk stelde voor de waterschade die was ontstaan op zijn percelen. In de periode van eind mei tot 1 juli 2016 is er in Oost-Brabant een grote hoeveelheid neerslag gevallen. De agrariër in kwestie vorderde een verklaring voor recht dat het waterschap onrechtmatig had gehandeld doordat het zijn wettelijke onderhouds- en beheersverplichtingen niet is nagekomen. Het hof overwoog dat gelet op de extreme neerslagomstandigheden en de verzadiging van de bodem als gevolg daarvan, de schade niet aan het handelen of nalaten van waterschap te verwijten is. Tussen partijen is niet in geschil dat direct na de eerste neerslagpiek het waterschap alle beschikbare mensen en middelen heeft ingezet en 24 uur per dag bezig is geweest om de overlast te bestrijden. Ondanks deze maatregelen is er toch wateroverlast ontstaan. De agrariër heeft niet voldoende concreet en specifiek (per perceel) onderbouwd wat het waterschap meer of anders had kunnen en moeten doen en met name wat het effect hiervan was geweest op het schadebeeld op zijn percelen. De conclusie is dat het waterschap niet aansprakelijk is voor de schade ten gevolge van de extreme regenval in 2016.

Gemeente niet aansprakelijk voor scheurvorming aan woning

Is de gemeente aansprakelijk voor scheurvorming die aan een woning is ontstaan door in 2011 verrichte herstelwerkzaamheden aan de naastgelegen weg? Dat betogen eisers in dit geval wel. Zij vonden de werkzaamheden zelfs zo hinderlijk, dat zij toentertijd voor de graafmachine zijn gesprongen. De gemeente is echter niet aansprakelijk. Volgens de rechtbank Den Haag kan niet komen vast te staan dat er oorzakelijk verband is tussen de sloopwerkzaamheden en de schade die eisers hebben geleden aan hun woning. Daarvoor is onder meer van belang dat eisers de scheurvorming al in 2018 hadden laten herstellen, zodat daarvan nu geen fysiek bewijs meer is. Ook de overgelegde deskundigenrapporten boden onvoldoende aanknoping, omdat daarin veelal de exacte schade en de exacte oorzaak daarvoor in het midden bleef. Omdat het aan eisers is om het causaal verband aan te tonen, wordt de vordering afgewezen. De rechtbank ziet verder geen reden om aan te nemen dat het over de weg rijdende verkeer leidt tot onrechtmatige hinder. Dat verkeer was er al toen eisers in hun woning trokken. Het enkele feit dat zij het verkeer als hinderlijk ervaren, is onvoldoende om van onrechtmatige hinder te spreken.

Men moet gebruik van openbaar vaarwater dulden, ook al neemt dat gebruik toe

Een bedrijf heeft een haven in eigendom. Het bedrijf spreekt vervolgens met de Staat af dat de Staat het zuidelijke deel van die haven mag gebruiken, hebben, behouden en onderhouden ten behoeve van een overnachtingshaven voor schippers. Op een bepaald moment verbreedt de Staat de meerpalen in het zuidelijke deel van de haven. Daardoor neemt het gebruik van water in het noordelijke deel (waar dus geen afspraken over zijn gemaakt) flink toe. Het bedrijf meent dat dat inbreuk maakt op zijn eigendomsrecht en procedeert tot de Hoge Raad om zijn gelijk te krijgen. Bij de Hoge Raad vangt het bedrijf echter bot. Volgens de Hoge Raad is zowel het water in het noordelijke als in het zuidelijke deel van de haven aan te merken als openbaar vaarwater. In beginsel heeft de eigenaar het gewoon gebruik van dat water te dulden. Omdat het om een overnachtingshaven gaat, betekent gewoon gebruik het aankomen en vetrekken van binnenschepen die in de haven verblijven. Het bedrijf heeft dat gebruik te dulden, ook al neemt dat gebruik door de verbreding van de meerpalen toe.

De bijdragen aan dit blog zijn verzorgd door Iris den Bieman, Silvie van Ravels, Mariëtta Buitenhuis, Ruben Bunt, Floris van de Pol en Nathalie Niederer. Heeft u vragen naar aanleiding van dit blog en/of wilt u zich abonneren op dit blog? Meldt u zich dan per e-mail aan.